Regie : Sergio Leone
Scenario : Victor Andrés Catena, Jaime Comas Gil, Sergio
Leone
Met : Clint Eastwood, Gian Maria Volonté, Marianne Koch, José Calvo
e.a.
Er zijn niet veel boeken die zo invloedrijk zijn geweest op de
filmgeschiedenis als ‘Red Harvest’ van Dashiell Hammett. De nu nog
weinig gelezen roman was een hard boiled thriller over een
detective die betrokken raakt in een bendeoorlog en de beide
partijen tegen elkaar uitspeelt. Begin jaren zestig gebruikte Akira
Kurosawa het boek als inspiratiebron voor één van zijn beste (en in
ieder geval één van zijn meest plezierige) films, ‘Yojimbo’. Kort
nadien volgde Sergio Leone met ‘A Fistful of Dollars’, een remake
van Kurosawa’s film die meteen het eerste internationaal succes
betekende voor de spaghettiwestern. En vele jaren later, in 1996,
volgde dan ook nog eens Walter Hills ‘Last Man Standing’, een
mislukte poging om Leone’s versie nog eens dunnetjes over te doen.
Van de drie films is ‘Yojimbo’ de beste, maar ‘A Fistful of
Dollars’ ongetwijfeld de meest invloedrijke, omdat hij een genre op
gang bracht dat tot vandaag graag gezien wordt en hedendaagse
filmmakers inspireert (kijk maar naar Quentin Tarantino, Robert
Rodriguez en anderen), én omdat hij de carrière van zowel Sergio
Leone als componist Ennio Morricone als hoofdrolspeler Clint
Eastwood definitief lanceerde. Alle drie de mannen hadden
natuurlijk al wel eerder werk gedaan (vooral Eastwood had al enige
populariteit in Amerika door de tv-serie ‘Rawhide’), maar ‘A
Fistful of Dollars’ tilde hen sowieso een sport of twee, drie hoger
op de ladder.
Het verhaal draait rond een mysterieuze vreemdeling (Clint
Eastwood) die op een dag, ergens rond het jaar 1870, terecht komt
in het Mexicaanse dorp San Miguel. Het stadje wordt geterroriseerd
door twee rivaliserende bendes: de families Baxter en Rojo, die in
hun strijd om controle niet kijken op een lijk meer of minder. De
Man With No Name (zoals de Amerikaanse promotiecampagnes hem
noemden) ruikt geld in de situatie, en besluit dan ook zijn
diensten als gunslinger aan te bieden aan de familie Rojo.
Aanvankelijk lijkt hij enkel geïnteresseerd in geld, tot hij er
achter komt dat Ramón (Gian Maria Volonté), de baas van de Rojo’s,
een onschuldige vrouw, Marisol (Marianne Koch) gevangen houdt. De
raadselachtige cowboy voelt opeens toch zijn moraliteit
opspelen.
Wanneer er over westerns geschreven wordt, heeft men het
dikwijls over de “mythologisering van het Oude Westen”, maar wat
daar vaak niet wordt bij verteld, is dat die historische periode,
en de figuren die er in rondlopen, op twee verschillende manieren
door de cinema in mythes zijn veranderd. Vanaf de jaren dertig had
je de typische Amerikaanse westerns, met John Wayne, Henry Fonda,
James Stewart en anderen als nobele helden, beschermers van weduwen
en wezen tegen allerlei soort gespuis. Deze films hadden een
simplistisch moreel perspectief: de held droeg een witte hoed, de
slechte een zwarte hoed en daarmee uit. In een (wellicht onbewust)
racistische reflex waren de goeien daarbij meestal blanke soldaten,
Yankees, terwijl de slechteriken maar al te vaak Mexicanen of
Indianen waren.
Toen kwam er in de jaren zestig echter de Europese western, de
spaghettiwestern, en werd er een nieuwe mythe gecreëerd, die niet
zozeer complexer was als wel gewoon ànders. De Man With No Name is
een veel meer ambigu persoon, die zich aanvankelijk geen bal
aantrekt van de problemen in San Miguel, maar gewoon een financiële
slag wilt slaan. Pas tegen het einde van de film raakt hij, dik
tegen z’n zin, moreel betrokken. Hij is wel nog een Amerikaans
archetype, in de zin dat hij de ultieme individualist is: hij rijdt
op z’n eentje de film binnen en buiten, zegt niet veel en toont
nooit emoties. Wat daarom nog niet wilt zeggen dat de
spaghettiwestern diepzinniger is dan de klassieke “witte hoed,
zwarte hoed”-Amerikaanse variant. Aan psychologisering doet Leone
immers absoluut niet mee. We komen letterlijk niks te weten over
Eastwoods personage. Maar één keer verwijst hij naar iets dat in
het verleden is gebeurd. Wanneer Marisol hem vraagt waarom hij haar
helpt, antwoordt hij: “Ik heb vroeger al iets gelijkaardigs zien
gebeuren. Toen kon ik er niets aan doen.” En dat is het dan, tot
zover de psychologische uitdieping. Leone wilt hier geen individu
creëren, maar een archetype, en zoals alle archetypes is hij per
definitie oppervlakkig geschetst.
Daaraan gekoppeld krijgen we in ‘A Fistful of Dollars’ voor de
eerste keer de eigenaardige mix van grimmig realisme en over de
top-effecten. Wanneer Clint Eastwood in elkaar geslagen wordt
tijdens de laatste akte van de film, dan is dat geen mooi zicht:
hij bloedt (ooit John Wayne zien bloeden?), kruipt over de grond,
er worden sigaren op zijn hand uitgedrukt en ga zo maar door. Het
geweld in ‘A Fistful of Dollars’ was voor die tijd grensverleggend.
Maar anderzijds is alles er ook een eind over. De schurken zijn
baarlijke duivels, die wild kakelend lachen telkens ze iemand
neerschieten of martelen. De geluidseffecten lijken wel duizendmaal
versterkt (je hoort het van een kilometer afstand telkens iemand
zijn pistool op scherp zet) en het einde speelt zich af in een
theatrale alternatieve werkelijkheid, waarin de schurk niet eens op
het simpele gedacht komt om Eastwood voor z’n kop te schieten, in
plaats van op zijn romp. Sergio Leone creëert een eigen universum
in zijn spaghettiwesterns, waarin realisme en overdrijving elkaar
niet uitsluiten.
Gekoppeld daaraan zijn er dan ook de beruchte shoot-outs, die
hier nog niet zo lang worden uitgerekt als in de andere twee films
uit de ‘Dollars’-trilogie. Leone maakt de geografie van zijn scène
duidelijk in een wide shot, waarna hij close-ups toont van alle
betrokken personages. Daarna gaat hij terug naar zijn wide shot, en
meestal volgt er dan nog een rondje close-ups, voordat de actie
eindelijk losbarst. In ‘For a Few Dollars More’ en vooral in ‘The
Good, the Bad and the Ugly’ zou hij daar nog schaamtelozer in
worden en er nog eens extreme close-ups, van enkel de ogen,
tussengooien, gewoon om het langer te rekken, om zijn publiek te
doen afzien. Ondertussen is er dan de bewust melodramatische muziek
van Morricone om het allemaal nog theatraler te maken – opnieuw een
element dat hier al duidelijk aanwezig is, maar in de volgende
films nog verder uitgebreid zou worden.
Niet dat ‘A Fistful of Dollars’ helemaal zonder fouten is. Het
verhaal vertoont hier en daar wel wat hiaten (waar zijn
bijvoorbeeld de gewone mensen van dat dorp?) en, gelijkaardig aan
de twee volgende films, blijf ik me storen aan de soms bizar
slechte dubbing – let vooral op een scène waarin een huilend kind
met wijd opengesperde mond er in slaagt om de volzin: “Why can’t I
see my mommy” uit te spreken. Andere mensen moeten daarvoor
articuleren, die kleine blijkbaar niet. En bovendien zie je
duidelijk dat Leone zijn vakmanschap nog aan het bijschaven was –
als je deze vergelijkt met zijn volgende, ‘For a Few Dollars More’,
dan zie je toch dat hij op nauwelijks een jaar tijd veel meer
gepolijst en zelfverzekerd te werk ging.
Niettemin vertegenwoordigt ‘A Fistful of Dollars’ een belangrijk
moment in de filmgeschiedenis en blijft het een eindeloos
onderhoudende, iconische prent die iedereen die zichzelf ook maar
een beetje een filmliefhebber wilt noemen, gezien moet hebben.