Je kan het experimenteren zo ver drijven dat je, zoals sommigen, enkel nog onvoorbereid gaat musiceren met onbekenden. Dat kàn spannende resultaten opleveren, maar zelden leidt het tot de warme cohesie die gecreëerd wordt door muzikanten die elkaar door en door kennen. Dat laatste is het geval op Luftlucht.
Hoewel het kwartet niet bepaald een grote naam is in de internationale wereld van de geïmproviseerde muziek, bestaat het intussen al twee decennia in dezelfde bezetting. De uit Engeland overgewaaide saxofonist Tobias Delius maakt al ruim vijfentwintig jaar deel uit van de Nederlandse scene, al is vooral zijn lidmaatschap van het beruchte ICP Orchestra gekend. Ook drummer Han Bennink en cellist Tristan Honsinger maken daar deel van uit, al zijn ook zij bekender van talloze andere projecten. Hetzelfde geldt voor bassist Joe Williamson, die zich langzaam maar zeker heeft opgewerkt tot een gerespecteerd, multi-inzetbaar musicus.
Het leverde al drie eerdere albums op voor het ICP-label, waarvan de laatste intussen toch al dateert van 2001. Hoog tijd dus om een nieuwe stand van zaken mee te geven. Luftlucht laat horen dat het kwartet al lang geleden z’n eigen sound gevonden heeft. Dat doet, door de ietwat aparte bezetting, nu en dan denken aan The Vandermark 5 (niet in het minst door de combinatie van vrije stukken en doelgerichtheid), maar ook aan Clusone 3, het trio met onder meer Ernst Reijseger en Bennink. Die laatste drukt natuurlijk, naar goede gewoonte, zijn stempel op de plaat, maar te dominant of carnavalesk (en dat durft het soms wel te zijn) is het niet.
Bennink kan zich speels vermaken met kleine geluiden, als een klein kind dat in een hoekje een nog onbekend stuk speelgoed ontdekt, maar hij kan net zo goed de drijvende kracht achter meeslepend groepsspel zijn. Zijn bijdrage doorheen dit concert (opgenomen in het Amserdamse Bimhuis in 2009) is een belevenis om te aanhoren. Nu eens uitpakkend met een quasinonchalant potten- en pannengeluid, dan weer swingend, opjuttend en aanmoedigend (inclusief de verbale uitspattingen); de man blijft geweldig om aan het werk te horen en krijgt op dit album de kans om een aardig staaltje van zijn energieke speelstijl te tonen.
Nochtans is het geen one man show, niet van Bennink en evenmin van de bescheiden leider, die met zijn warme saxofoonklank vaak de gids van dienst is. Het eerste, uit vier delen bestaande stuk, laat meteen horen tot wat dit kwartet in staat is: van gevatte call & response-spelletjes in de traditie van de Europese improvisatie, tot rumoerige, in de jazztraditie gewortelde passages, het zit er allemaal in. De muzikanten laten ruimte voor elkaar en hebben er geen probleem mee om even toe te kijken hoe hun collega’s weerwerk bieden. Op andere momenten teren ze op elkaars bijdragen en geven ze onverwacht een draai aan het geheel.
Opmerkelijk is vooral hoe natuurlijk alles evolueert. Soms zingt de cello haast romantisch en speelt Delius een luchtige melodie, terwijl Bennink tezelfdertijd een marsritme lijkt aan te houden. Iets later ben je zo opgezogen door die wisselwerking tussen Honsinger en Delius, dat het je gewoon ontgaan is dat Bennink er van onder gemuisd is om langzaam maar zeker aan een spanningsboog te beginnen. Sommige nummers nemen hun tijd om een verhaal te vertellen, andere houden het weer bij gevatte statements. Zo is “Poeing” een en al nerveuze spanning en erupties en komt het daarop volgende “Cistern” amper boven een fluistervolume.
Het meest succesvol is het kwartet echter wanneer het vanuit een schijnbare willekeur een weg naar buiten zoekt, meerdere stijlen en ritmes aandoet (zoals in het vijfde stuk: “Friar/I Love You When You’re Modest/Lullo’s Page/Celsius”), terwijl de goesting ervan afdruipt. Al bij al gaat het om vrij klassieke invloeden, maar dan erg speels verpakt met een kleurrijk lint er rond. Als Bennink erbij betrokken is, dan is de swing nooit ver weg, en ook nu zijn er meerdere passages die muziek uit de jaren veertig koppelen aan moderne improvisatie.
Door de aanwezigheid van de drummer, die zelfs ongewild de aandacht naar zich toetrekt (en bovendien ook nog eens tekende voor het mooie artwork), en de wat opmerkelijke instrumentatie, is Williamson degene die wat minder opvalt, maar intensieve beluistering (en daarvoor is een koptelefoon aangewezen) laat horen dat hij een opmerkelijk wendbaar anker vormt voor zijn collega’s, gortdroog, maar soms ook luchtig dansend. Op die manier werd Luftlucht een oerdegelijke plaat, bij elkaar gespeeld door een band die heel goed weet wat zijn troeven zijn en zich overduidelijk amuseert. En het lijkt allemaal zo gemakkelijk. Zo gemakkelijk.
Op 25 september speelt Tobias Delius in De Singer (Rijkevorsel), met Eric Boeren ‘Boerenbond’ feat. Peter Evans, een kwartet dat wordt vervolledigd door Eric Boeren (cornet) en Amerikanen Jason Adasiewicz (vibrafoon) en Peter Evans (trompet). Meer info + tickets op de website van De Singer.