Als je beland bent in een samenlevingsmodel waarin het lot van de kunsten steeds meer afhankelijk is van de grillen en goodwill van politici, dan kan je daar op verschillende manieren mee omgaan. Eén daarvan is de krachten te bundelen om zo wat onzekerheid weg te halen. Dat is wat er gebeurde toen De Werf (Brugge) en Vrijstaat O. (Oostende) elkaar de hand reikten om samen als KAAP door het leven te gaan. KAAP is het collectieve hart, de oude locaties blijven de operationele zenuwcentra. Ook het W.E.R.F.-label profiteert mee van die omwenteling en de eerste releases zijn gearriveerd.
Dat er wordt uitgepakt met twee releases van Rawfishboys (het duo Joachim Badenhorst en Brice Soniano) en eentje van het duo Heleen Van Haegenborgh en Christian Mendoza, kan je niet anders dan beschouwen als een statement. Hoewel het label synoniem geworden is voor jazz in vele vormen, maar misschien iets eerder de traditionele flank (die vermoedelijk ook aan bod zal blijven komen), wordt nu gekozen voor jonge(re) muzikanten die zich net zo graag ophouden in de marge van het jazzgebeuren, of zelfs ver daarbuiten. Dat hoeft geen onrust te creëren bij muzikanten die zich meer in de mainstream ophouden, maar het is wél een signaal dat je een ongewone doorstart kan verwachten. Met de komst van nieuwe vaste ontwerper Jelle Martens (die ook tekende voor de hoes van SCHNTZLs debuutplaat) heeft het ook meteen gevolgen voor het tastbare resultaat, dat er mag zijn.
Rawfishboys – Fengling + The White Starline
Het kan niet op. Rietblazer Joachim Badenhorst en bassist Brice Soniano, al jaren actief als duo, maar ook samen in het Carate Urio Orchestra en de Christian Mendoza Group, trokken in de zomer van 2016 naar de Blindekenskapel en Sint-Godelieveabdij in Brugge, een plaats die normaal afgeschermd wordt van het publiek. Daar werkten ze een volledig nieuw repertoire uit, dat meteen genoeg materiaal opleverde voor twee releases, elk met een eigen karakter. Fengling, uit op cd, bevat meteen een fraaie variatie aan stijlen. Er wordt dan wel gewerkt met gecomponeerd materiaal, toch vloeit het hier allemaal speels en spontaan over in elkaar. Je voelt dat hart en poëzie minstens even belangrijk zijn als techniek en bagage.
Deze twee hebben natuurlijk een patent op die aanpak, zoals duidelijk werd via bovenvermelde projecten, maar ook Soniano’s samenwerking met Harmen Fraanje en Toma Gouband, of met Natashia Kelly. En hier en daar is de muziek verwant aan de iele sfeer en muziek van Ruben Machtelinckx’ kwartet, waar Badenhorst deel van uitmaakt. Opener “Onze Lieve Vrouw Van Blindekens” draagt met iele klarinetklanken en gestreken bas meteen een kale, etherische, bijna sacrale sfeer uit. Dit is muziek die aanvoelt als een sereen schilderwerkje, waarin de geplukte bas voortdurend commentaar levert op het lyrische vertelsel van de klarinet. En er volgen er zo nog: “Nek Aan Nek”, op gang gebracht door Badenhorst, mondt uit in een steeds innigere verstrengeling, iets dat herhaald wordt in “Angel Song”, met Soniano’s gestreken bas die het richting kamermuziek stuwt en Badenhorst die een enorme emotionaliteit uit de klarinet perst.
Ook opvallend: een compacte versie van de Cubaanse folksong “Vida Y Otras Cuestiones”, of het door bas en basklarinet op gang gebromde “Starliner”, dat uiteindelijk uitgeleide gedaan wordt door ongepland (?) klokkengelui. Met een aantal stukken die van die werkwijze afwijken, wordt gezorgd voor voortdurende afwisseling. In het titelstuk wordt Soniano’s zingende bas vergezeld van gefluit, “Broen” is een dromerige orgelsolo van de bassist en “Yama” start als een vrij conventionele klarinetsolo, maar wordt verrijkt met galmende stemmenlagen, onderdrukte effecten en een verheven schoonheid die er vermoedelijk voor gezorgd heeft dat in de begeleidende perstekst verwezen wordt naar Colin Stetson. Niet onterecht. En dan is er nog een korte harmoniumsolo en passeren ook even de bijen (!) van opnametechnicus Christophe Albertijn, die tekent voor de ronduit prachtige sound.
Vinylplaat The White Starline is een kwart korter en stelt vooral de improvisatie centraal. In de drie korte takes van het titelnummer (alle drie zitten ze net over de honderd seconden) krijg je dan nog de vrije improvisatie in zijn meest “klassieke” gedaante, als een communicatie tussen bas en (bas-)klarinet die niet volgens traditionele paden verloopt. Er wordt gezeurd en gemorreld, maar soms ook omhelsd in korte momenten van harmonie, terwijl Soniano de bas schril laat piepen en de snaren hardhandig betast, en Badenhorst zich te buiten gaat aan tongue slapping, boventonen en abrupte momenten van verrassende gaafheid. Het zet de toon voor een compact album dat de luisteraar steeds opnieuw op het verkeerde been zet.
Zo is “Flydix And Wing” iets dat je beter kan omschrijven als een collage die zoemend aan z’n einde komt en je wordt de straat op getrokken voor “The Wedding”, waarin feestgedruis een fraai stukje interactie omarmt. Bij “Alternative” mag je de titel eigenlijk letterlijk nemen, want samenspel van bas en klarinet wordt er gaandeweg doorkruist door de combinatie van sax en bas, die het uiteindelijk ook overneemt. The White Starline is op die manier geen album van songs met een uitgekiende eb en flow, maar een soort van auditieve puzzel, waarbij de stukjes niet noodzakelijk in elkaar passen of de juiste grootte hebben.
In de tweede helft ontspoort het al helemaal op een manier die soms wat herinnert aan Badenhorsts eigenzinnige solo- en knutselplaat Forest//Mori. “Shaman” is een dolgedraaide spirituele kermis voor stem, bas en effecten, “Lost Leg” een stukje averechts bricolagewerk en “Fengling Alternative Take” klinkt eigenlijk als een opname die stiekem gemaakt werd tijdens een autorit, met de muzikanten die het thema van “Fengling” zingen, terwijl anderen discussiëren en uiteindelijk ook ’s lands vorst even van zich laat horen. Dat creëert misschien een indruk van vrijblijvendheid, wat het ergens ook wel is, maar dan zou je gaan vergeten dat er altijd wel een verrassing om de hoek loert, zoals het bloedmooie “Hayastan Yerkir”.
Heleen Van Haegenborgh & Christian Mendoza – Copper
Heleen Van Haegenborgh (°1980) en Christian Mendoza (°1979) behoren tot dezelfde generatie als Badenhorst en Soniano, maar hebben elk een verschillende achtergrond. Mendoza wordt al jaren beschouwd als een van onze meest getalenteerde en breeddenkende jazzpianisten, eentje die bij Banjax, ¾ Peace en zijn eigen Christian Mendoza Group ook regelmatig uithangt in zones waar jazz andere genres aanraakt. Heleen Van Haegenborgh komt dan weer uit de nieuwe muziek, de uithoek die nog altijd af te rekenen krijgt met een stigma van intellectualisme en stugge ernst. Ze speelt nochtans vaak met een frivole of experimentele insteek, houdt van “preparaties”, gebricoleer met elektronica en meer. En op Signaux + Regina (El Negocito Records, 2014) haalde ze nog een regelrechte stunt uit door de dialoog aan te gaan met heuse misthoorns. Nog altijd een van de unieke platen uit de Belgische muziekgeschiedenis.
De twee voelden al langer een verwantschap, die een andere invulling kreeg toen ze op vraag van het Drongense festival Muziek in de Kleurfabriek tijdens de zomer van 2015 voor het eerst samen achter een piano gingen zitten. Wat aanvankelijk een verkenning van muziek voor quatre mains betekende, voerde hen naar György Kurtágs bewerkingen van Bach voor vierhandig klavier. Dit beviel de jonge Belgen zo hard dat het hen inspireerde tot het uitwerken van eigen materiaal, zowel gecomponeerd als geïmproviseerd, elk vanuit zijn eigen achtergrond. Het resultaat valt nu te horen op Copper en laat zich, net als de andere twee releases, niet zomaar labelen.
Van de drie Kurtág-transcripties werd er eentje – “Alle Menschen Mussen Sterben” – in originele versie overgenomen en dat is dan ook zeer duidelijk iets uit de barok, want bij de twee eigen arrangementen – het bedrukte “Gottes Zeit Ist Die Allerbeste Zeit” en het compacte dartelende “Allein Gott In Der Höh Sei Ehr” – worden al enkele vrijheden gepermitteerd. De acht eigen stukken, die allemaal de titel “Copper” dragen, verkennen een behoorlijk breed speelterrein qua temperament en densiteit, ook al zijn het, net als die van Bach, allemaal relatief korte stukken.
De twee die aan beide pianisten toegeschreven worden, sluiten misschien nog het nauwst aan bij de Bach-werken, of zeker “Copper 1”, waarin de twee soms lange tijd parallelle paden bewandelen, waaruit er eentje ontsnapt om voor het nodige contrast te zorgen. “Copper 2” is dan wat grilliger, koppelt drukke momenten aan introspectie. Dat laatste element staat centraal in de drie bijdrages van Mendoza. Dat zijn stuk voor stuk oefeningen in bedeesd minimalisme, soms rondhangend bij diepe donkerte en soms iel, maar telkens kaal en slepend. Dan laten de drie van Van Haegenborgh een ander geluid horen. Zij gaat niet enkel aan de slag met preparaties (met een knap zither-achtig effect in “Cooper 5”), maar ook een aanloop naar een knoestige woeligheid in de finale van dat stuk, terwijl “Copper 7” net een omgekeerde beweging maakt, van jachtige, haast geïrriteerde densiteit naar stelselmatig uitrafelen.
Copper is geen dagelijkse kost, ook niet voor een jazzlabel. Het is wel een erg fraai staaltje vrijdenkende interactie op het raakvlak tussen kamermuziek, (hedendaagse) klassiek, minimalisme en improvisatie. Dat een label dit aangrijpt om zijn bestaan een nieuwe wending te geven is, opnieuw, opmerkelijk, en getuigt van een wel heel brede kijk. En dat kunnen we enkel toejuichen. Toch?