Ze bestaan nog, mijnheer: de artiesten die al hun lessen aan de Academy Of Morrissey volgden en er nog mee wegraken ook. In de Antwerpse Djingel Djangel stelde de Schotse Hamish Hawk zich voor aan het Belgische publiek en dat was een wederzijds aangename kennismaking.
Het heeft Hamish Hawk wat tijd gekost, maar langzamerhand komt die carrière onder stoom. Het is al negen jaar geleden dat hij debuteerde met Aznavour, een plaat die niet toevallig naar de Frans-Armeense chansonnier was genoemd. Het zou nog een album of twee vragen, en een ontmoeting met Roddy Jones, gitarist van het voormalige Idlewild en tegenwoordig producer, voor de Schot echt zijn eigen stem vond. Dat zou vierde album Heavy Elevator worden, een plaat waarop kamerpop-anthems aan zware invloeden van The Smiths worden gepaard. Begin dit jaar volgde gelijkaardige vijfdeling Angel Numbers, en daarmee klopte Hawk eindelijk aan de grote poort. Ondertussen is de plaat zelfs genomineerd als ‘Scottish Album Of The Year’; nog geen Mercury Prize, maar toch.
En dus mag Hawk eindelijk op een serieuze Europese tour. Ierland heeft ie achter de rug, de Schelde is van daaruit de logische vaarweg om het continent te benaderen. Geen beter zaaltje dus dan het nog prille Djingel Djangel – op loopafstand van de rivier – om voet op continentale bodem te zetten. Een aanvankelijk moeizame geluidsmix gooit even nog wat roet in het eten, maar dat weerhoudt de Schot er niet van om zich door zijn band met een dramatische intro te laten aankondigen, waarna hij – tadaa! – van achter het gordijn tevoorschijn komt om zich meteen in “Dog-eared August” te smijten.
Het is al meteen moeilijk om gedachten aan Morrissey te negeren. Hawk heeft het dramatisch vocabularium van de voormalige Smithsfrontman geïnternaliseerd en ’s mans podiummoves minstens een paar keer te veel voor de spiegel ingeoefend. Voordeel; de Schot is te apart om zomaar voor een copycat door te gaan, en vult ze aan met zijn eigen vreemde gebaren – zijdelings schietende dansarmpjes, vreemde huppeltjes – zodat het nooit in een tribute-act verzandt. En hij heeft de songs.
“Elvis Look-alike Shadows” is de eerste knaller. Hawk beeldt zich een ontmoeting in met de schaduw van The King en incasseert gretig diens goedkeuring, in een refrein dat smeekt om meezingen, een vuist in de lucht. En zo gaat het vaak. Dit Jommeke uit de Highlands heeft een handje weg van dramatische openingszinnen, opzwepende melodieën die de hand naar het voorhoofd brengen. “This, Whatever It Is, Needs Improvements”, gaat een titel, en die heeft op zijn minst al geen verbetering nodig; de gniffel is ingecalculeerd.
Dat technisch niet alles goed loopt, is jammer. In “Rest & Veneers”, een zeldzaam ingetogen nummer, zou gitarist Andrew Pearson de backings van Samantha Crain moeten opvangen, maar hij is nauwelijks hoorbaar. In “Angel Numbers” speelt een mondharmonica zonder dat je die op het podium ziet, elders wordt dat een pedal steel of een overduidelijke synth. Er loopt wel een bandje mee, en dat is een beetje jammer. Je gunt Hawk het budget om snel een toetsenist mee te nemen die dit live kan reproduceren.
Ondertussen is het geluid in elk geval rechtgetrokken en dat zorgt er voor dat de tweede helft van dit optreden een triomf wordt. Dat “Big Cat Tattoo” als exclusief “brand new and just for Belgium” wordt aangekondigd, terwijl het zijn vuurdoop deze zomer al kreeg over het Kanaal? Ach. Er is meteen daarna “Calls To Tiree”, waarin Pearson even van zijn leiband mag, of een “Desperately” dat al even lekker klinkt. Waarna Hawk in de eindspurt helemaal laat horen waarom hij een van de stemmen is om in de gaten te houden.
“Money” is het soort meegebrulde song waar geen discussiëren mee bestaat. Het is een beetje pompeus, een beetje dramatisch, maar het refrein laat zich met geen beitel uit de precortex hameren. En dan knalt iets los wat ooit schalks naar “Born To Run” heeft gekeken en toen dacht ‘kan ik ook’. “Bakerloo, Unbecoming” is een triomf. “These old resentments, azaleas on my deathbed”, zingt Hawk terwijl de gitaren uit de boxen knallen, en je denkt ‘gladiolen waren ook bloemen’.
Hawk kopt binnen, absoluut pronkstuk “The Mauritian Badminton Doubles Champion 1973” volgt. De gitaar alleen is om duimen en vingers van af te likken, en dan moet die openingszin nog volgen. “To write a cathedral / I need a ballpoint pen”, gaat die bariton, en hij roept de geest op van meester-architect Christopher Wren. Je hebt geen idee waar het op slaat, maar je zingt mee met dat refrein: “It’s living … the dream!” Vandaar bouwt het verder op naar een finale die spelt dat dit nu al een late Britpopklassieker is.
“We doen niet aan bisnummers”, heeft Hawk aangekondigd, dus is het droog, ietwat funkende “Caterpillar” het absolute slotnummer. Pearson mag nog een keer voluit gaan op zijn snaren, de frontman wordt even zijman. En dat is dat; het busje moet ingeladen, de weg naar volgende stop Hamburg is nog lang. ‘I saw the king of kings’, ging Hawk eerder deze avond in “Elvis Lookalike Shadows”. Zover willen we niet gaan, maar dat de Schot een belofte is, staat vast.