Best Kept Secret 2024 :: Een brute volksverhuizing

,

Dag Twee: Droevige nonkels en tante

Héla, waar is die zon? Dit was niet de afspraak! In een wat killig weertje skippen we het ontbijt, en reppen we ons van camping naar festival. Want de hand moet vroeg aan de ploeg.

“Good morning! Good afternoon! What time is it?” Het is de laatste dag van een lange tour voor Ratboys, en frontvrouw Julia Steiner weet het allemaal niet meer zo goed. Gelukkig is er drummer Marcus Nuccio om haar én ons even door elkaar te rammelen met de houthakkersmeppen van “Making Noise For The Ones You Love”. Ratboys brengt vinnige poppunk om instant verliefd op te worden, en dat ligt zeker niet alleen aan de charmante Steiner en haar White Sox-skimuts – had ze al vermeld dat ze uit Chicago, Illinois komen? Twee keer nog maar, Julia. Veel belangrijker zijn de sprankelende gitaarpartijen en gouden songs die de band maar blijft boven toveren: “The Window” kan wedijveren met de beste nineties radiopop, in “It’s Alive” schiet het hoge stemmetje van Steiner op aanstekelijke wijze alle kanten uit, “Elvis Is In the Freezer” is dan weer een aandoenlijk verhaaltje over haar dode kat – niets met The King te maken dus.

Hoogtepunt is “Go Outside”, dat Ratboys vanzelfsprekend het liefst búiten speelt (The Secret is een tent, maar dat telt ook, volgens Steiner). De tekst is pure lockdowntristesse, verpakt in vrolijke indie met een scheutje country, en de band staat te dollen en te genieten. Zonde dus dat bassist Sean Neumann vervolgens problemen krijgt met zijn versterker – het eind van de tour nét te vroeg ingezet – en de setlist omgegooid moet worden, met een paar langzame, te kabbelende songs om af te sluiten. Een kleine domper op een verder hartveroverende set.

‘Whoops’, giechelt Ciara Mary-Alice Thompson – u mag CMAT zeggen – en ze krabbelt recht nadat de hele band zich aan het einde van “I Don’t Really Care For You” voor dood heeft laten neervallen. Wat is dit, schooltoneel? Misschien. We hadden met “Nashville” al een pompeuze intro die liet horen dat de Ierse zangeres in haar hoofd al residentie heeft in Vegas, een dansje met haar toetsenist volgt in “Mayday”.

Het is onbezonnen, onstuimig, en van een overrompelende overgave, net zoals ze zich tijdens “California” in een pirouette smijt en zichzelf bijna uit balans brengt. Dit is CMAT, een wervelwind, maar wel één met heerlijke radiovriendelijke countrypop. Want wat is “Whatever’s Inconvenient” (die titel!) een goeie sleper! En wat zingt ze goed in “Aw Shoot”, een nummer dat ze zelf Pussycat-achtig noemt wanneer ze vertelt dat die Nederlandse band haar gevormd heeft. En ze valt nog eens dramatisch flauw voor ze “Have Fun” inzet; misschien wel het motto van dit optreden. Wanneer een heel publiek zich in “I Wanna Be A Cowboy” in een eeuwigdurend two-steppen smijt, is het wel duidelijk: game, set and match. Het eindeloos applaus aan het slot laat horen hoe hard hier zieltjes zijn gewonnen.

We willen hier niet de hele tijd over het weer lullen, maar wát is het mooi dat de zon en Royel Otis zich tegelijkertijd vertonen. Bewolking staat deze Australiërs namelijk niet, en een tent van maatje TWO blijkbaar ook niet echt: het is vechten voor een plek met zicht op het podium. Dat komt uiteraard door die Ene Cover, maar daar hebben we het nog lang niet over, eerst is er vooral eigen muziek. Royel Maddell en Otis Pavlovic – vandaar die knullige bandnaam – komen met een huppeltje en een sprong het podium op, zelfverzekerd en vol goesting, klaar om te tonen dat ze meer zijn dan dat ene hitje. “Sonic Blue” is nog niet meteen een overtuigend argument, zo dicht als het naast The Drums heeft gelegen, maar vanaf het rammelende “I Wanna Dance With You” is het hek van de dam: het is zomer, de surfplank ligt klaar, en de zoektocht naar een vakantieliefje kan ingezet worden.

De kans bestaat dat Royel Otis this generation’s Two Door Cinema Club wordt, met wat vrolijke songs die hen de komende twintig jaar een namiddagplek op de grote festivals garanderen, maar vandaag lijkt er misschien wel meer in te zitten. De band speelt om te veroveren, en hun sepiagetinte geluid is daar het ideale middel voor, net als de onmiskenbare vreugde – “This is a dream come true for us” – waarmee ze op het podium staan. Als iemand uit het publiek een oesterschelp naar het podium keilt – “Oysters In My Pocket” zal later een hobbelend hoogtepuntje zijn, de fans zijn voorbereid – besluit de band daar shotjes Jupiler uit te nemen, en ook al is het een nodeloze pauze in de set, je staat er met de glimlach naar te kijken. En dan is daar bijna aan het eind de cover, “Murder On The Dancefloor”, waarbij enkel luidkeels meezingen en breed grijnzen een optie is. Sophie-Ellis Bextor deed de voorbereidingen, Royel Otis maakte er het anthem van dat deze festivalzomer overal zal opduiken. Volgend jaar weer, maar dan bij zonsondergang op het strand graag.

Over dat strand gesproken: haar nieuwe plaat zal Naar de haaien & weer terug heten, en dus staat Merol halverwege de set op het hoofdpodium te dansen met een haaienvin op de rug, laten haar dansers haar even zwemmen in een break. Dan pas snap je die bordjes ‘water’ aan de voet van haar monitor. Goed hoor. Die trouwjurk van het solo ingezette “Hou je bek en bef me” – een binnenkomer als een ander – heeft zich dan al lang ontpopt tot multifunctionele outfit.

Merol wil veel, Merol is ambitieus, maar toch voelt deze show alsof ze nog niet is waar ze wil zijn. Dat het ondanks alle beukende beats, ondanks de occasionele danserspassage en haar eigen actie toch statisch voelt, is bijvoorbeeld, vreemd. Misschien komt het door haar kleurloze band die in een figurantenrol wordt gedwongen, of een lichtshow die ook al weinig beweging brengt. Het is in elk geval nog net niet genoeg om de popster van haar dromen te worden.

Nieuwe single “Chocoladefontein” is ondertussen niettemin stevig aan het beuken, en laat een ontketende Merol horen: “Ik wilde niet meer vreemd gaan, maar zeg maar eens nee tegen dertig hete mannen met ontblote bovenlijven in een chocoladefontein”. Niets nieuws onder de zon dus, ook op haar nieuwste plaat gaat Merol voor platte dansbeats, seks en maatschappelijk relevante onderwerpen. Mannen die zich onoprecht verontschuldigen, bijvoorbeeld, in “Sorry Lul” dat ontaardt in een gabberbeat – tu quoque, Merol mi? Wanneer het overgaat in “Mannen met gevoel”, duikt ze het publiek in voor haar traditionele lovepit. Kan dus ook zonder chocoladefontein. Merol? Die is nog lang niet naar de haaien.

Er zijn van die bands die lijken mee te groeien met Best Kept Secret, en het Rotterdamse Tramhaus is er zo eentje. Twee jaar geleden ramden ze nog een veel te krappe Casbah aan gort, dit jaar staan ze in de TWO, en zelfs díé voelt te klein en veel te groot tegelijkertijd. Deze postpunkers maken immers het soort muziek dat je fysiek wil beleven, niet van op een afstand en tussen festivaltoeristen op leeftijd die hun LinkedIn-pagina’s staan te vergelijken – we wilden dat we dit verzonnen hadden. Het duurt deze keer dus even voor het klikt, ook al blijft Lukas Jansen een man die voor het podium gemáákt is, met zijn lange lijf en zijn coole, onweerstaanbare attitude, en staat de band tijdens “Erik’s Song” en “I Don’t Sweat” strakker te spelen dan ooit.

“Make It Happen”, dat de holle slogans van het Rotterdamse stadsbestuur onderuit haalt in een hoekige, bozige song, knalt alsnog de vlam in de pan, en de moshpit breidt uit tot ver voorbij de eerste rijen. De rust zal niet meer wederkeren: in “The Goat” punkfunkt de band zich een ongeluk, en “Minus Twenty”, eerst nog ingehouden maar dan op volle kracht met die meebrulbare riff en Jansen molenwiekend op het podium, laat de tent kolken als nooit tevoren. Wij voorspellen nu al een onontkoombare headlinespot voor BKS 2026.

Klein weetje: één helft van uw Enola-team is een zéér ouderwetse verslaggever, notaboekje en pen immer in de aanslag, in staat tot leesbaar noteren in de donkerste tenten en wervelendste moshpits. Toch is er één band bij wie dat nog nooit gelukt is: The Mary Wallopers, Ieren in hart en nieren, bezitters van banjo, een fluitjescollectie om u tegen te zeggen, en een onvermoeibare bodhrán om het ritme aan te geven. Folk it is dus, maar dan van de bier-hijsen-en-dronken-dansen-soort – toevallig twee dingen die wij prima in de vingers hebben. “Love Will Never Conquer Me”, over bier boven de liefde verkiezen, doet het nog relatief rustig aan, maar vanaf “Rothesay-O” groeit de voorste helft van de tent uit tot een draaikolk waaraan niet valt te ontsnappen, met af en toe een bierdouche om de verhitte hoofden te verkoelen. Vaarwel notaboekje, welkom blauwe plekken.

Het is het eerste festival dat The Mary Wallopers deze zomer aandoen, en zeggen dat ze er zin in hebben, zou een understatement zijn. Deze band is on fire, zeker in het glorieuze “Eileen Og” – liefdesverdriet in een euforisch jasje –  en heeft een publiek gevonden dat niet moet onderdoen. De gekte bereikt een hoogtepunt in een hobbelend “The Holy Ground”, met een steeds enthousiaster meegebruld “Fine girl you are!”, Andrew Hendy die zijn banjo de vernieling in roffelt, en vooral de wonderlijke tin whistle van Finion O’Connor.

En toch zijn The Mary Wallopers niet zomaar een feestband die je op elk festival kan tegenkomen. Dat bewijst een furieuze versie van “Lots Of Little Soldiers” (niet toevallig met een Palestijnse vlag op de achtergrond), hun verteltalent in “The Rich Man And The Poor Man” (elke keer weer lachen met dat “the rich are fucking cuntiums”) en vooral ook het spelplezier van deze groep. Je hoort dat ze groot geworden zijn in groezelige pubs, zoals ze op elkaar inspelen, en je ziet een vriendengroep waar we maar wat graag deel van zouden zijn. Dat ze ons moeiteloos onder tafel drinken, nemen we er met plezier bij.

Zeldzaam zijn de bands die een tweede leven krijgen, nog minder vind je er die er goed mee om gaan. Voor elke Suede dat weet hoe waardig ouder worden, krijg je een Pixies dat met “Que Sera Sera” preventief op zijn eigen graf pist. En dan is er Slowdive, de droevige nonkels en tante van de shoegaze, die door hun jonge neefjes en nichtjes opnieuw in de armen zijn gesloten; blame TikTok. Alsof er geen twintig jaar stilte is geweest, is deze groep hipper dan ooit.

En wat meer is: hij klinkt beter dan destijds. In de dagen van toen had dit inderdaad iets van een stofzuiger die over de boxen werd gejaagd, vandaag giert en scheurt de fuzz en distortion van “Crazy For You” loepzuiver – mooi detail ook hoe een bijdehandte cameraman dit shoegazeconcert laat beginnen met een close up van een hand die een effectenpedaal bijstelt. En alweer valt, na het optreden in Cirque Royale vorige week, op hoe belangrijk de hand van Nick Chaplin is. Het zijn zijn door The Cure beademde baslijnen die het etherische van Neil Halstead en Rachel Goswell diepte geven.

“Alison” is de hit die de boel openbreekt. In een wolk van gitaren bezingt de frontman de liefde, en ook meer dan vijfendertig jaar na datum zwijmelt het een eind weg. Dit is de sterrennevel waaruit de manic pixie dream girl werd geboren. Het veel recentere “Kisses” – een popsong als geen andere – volgt er als vanzelf uit, maar het wordt gekker wanneer de groep in de finale “When The Sun Hits” inzet, en mensen in euforie op Slowdive beginnen te springen; dat moet wel de eerste keer zijn. Afsluiter “Golden Hair”, met het gezicht van oorspronkelijk componist Syd Barrett op het scherm, maakt ons vervolgens tien procent dover, maar ook vijftien procent gelukkiger. Wij zeggen: faire deal.

BKS en zijn vreemde headliners, deel 2. Want ja, Paolo Nutini heeft een waanzinnig goeie stem, en met “Iron Sky” minstens één nummer voor de eeuwigheid op zak dat ook vanavond episch verpletterend klinkt, maar verder is dit keurig afgeborstelde soul die beter zou gedijen op TW Classic – campingstoeltje uitgeklapt, rosétje dabei en lekker de vakantieplannen bespreken. Dat laatste staat hier duidelijk ook op het programma: er wordt geouwehoerd dat het geen naam heeft, en het helpt niet dat het volume aan de ONE zo zacht staat dat Nutini er maar met moeite bovenuit komt. Misschien wíl hij dat ook niet echt, zo timide als hij er vandaag bijstaat, zich op het podium verstoppend achter zijn instrumenten en op het scherm gefilterd door een laag visuals. Behalve op de eerste rijen is er dan ook nul connectie tussen artiest en publiek, en hoe warm ’s mans stem ook is, hij slaagt er maar zelden in om de kou écht van het strand te verdrijven.

Het is pas bij het pakkende “Acid Eyes” dat er eindelijk wat spanning over het terrein knettert. Nutini gooit er meteen zijn hitje “New Shoes” achteraan – “a song about shoes”; droog Paolo, droog – weliswaar in een tragere versie die het plezier er een beetje uitzuigt. Het kleine, warmbloedige liedje “Candy” is volstrekt niet geschikt voor dit kille hoofdpodium, maar wel wondermooi. Vooral in dat soort momenten voelt het alsof Nutini naar een status gekatapulteerd werd waar hij zelf nooit om gevraagd heeft, en vanavond dan nog voor een publiek dat eigenlijk ook niet om hém vroeg. Een pijnlijke mismatch, en niet de beste manier om een festivalzaterdag af te sluiten.

Gelukkig is daar nog Osees, huis van vertrouwen als het aankomt op het betere psychwerk en naamsveranderingen, om de meubelen te redden. Dit is een band die waarschijnlijk nog nooit een slechte show gespeeld heeft, en met John Dwyer een frontman meebrengt die wel altijd met volle goesting aan zijn nachtelijke taak begint. Wát een machine is dit, met die twee drummers – eentje is geentje – die simultaan en onvermoeibaar doorhameren, en Dwyer die als een beest over het podium van The Secret buitelt, onderwijl complimentjes uitdelend aan het publiek: “We have a fucking professional pit crew over here!” Yep, alweer een sterke kandidaat voor beste moshpit van het weekend, met een soundtrack die afwisselt tussen roffelende garagerock (“A Foul Form”) en lang uitgesponnen, andere dimensies opzoekende psychstukken (“C”). Al is het bij dat laatste, de epische afsluiter, lang niet evident om de tempowisselingen bij te houden, maar ach, op dit late uur weet niemand nog wat de maat precies is.

Dus gaan we door. Tot vier uur zelfs, want als de DJ’s van het sympathieke Utrechtse Loose Ends-festivalletje ten dans draaien in de Casbah, dan wordt het leukleukleuk. Met aanstekelijke slimmigheid rijgt het trio achter de decks vijfenveertig jaar punkgeschiedenis aan elkaar, waarbij voor één keer ook de vorige postpunkgolf aan de eerste en de derde wordt gelinkt. En zo knallen we van Kaiser Chiefs’ “I Predict A Riot” naar Vampire Weekend, met een tussenstop langs Libertines, waarna “Danny Nedelko” zo vroeg op deze verkiezingsdag nog eens héél belangrijk voelt. Nog één keer roepen we met zijn allen “UNITY!”, in de wetenschap dat het straks naar de knoppen is. Met een bang hart de nacht in dan maar, en hopen op onverhoopte mirakels.

Beeld:
Tom Leentjes, Geert Vandepoele

verwant

Osees

8 juni 2024Best Kept Secret, Hilvarenbeek

Porcelain ID

8 juni 2024Best Kept Secret, Hilvarenbeek

Slowdive

8 juni 2024Best Kept Secret, Hilvarenbeek

Library Card

8 juni 2024Best Kept Secret, Hilvarenbeek

The Mary Wallopers

8 juni 2024Best Kept Secret, Hilvarenbeek

recent

Diana Krall

5 juli 2024Gent Jazz

Sum 41

5 juli 2024Rock Werchter

Neck Deep

5 juli 2024Rock Werchter

Bill Frisell Trio

5 juli 2024Gent Jazz

Pendant ce Temps sur Terre

De Franse cineast Jérémy Clapin is eigenlijk vooral bekend...

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Schrijf uw reactie
Vul hier uw naam in