Pukkelpop 2024 :: De miserie van de meeloper

, , , ,

Zondag 18 augustus: Dadaïstisch cabaret van hoog niveau

Zondag, geamputeerde dag. Geen Queens Of The Stone Age, geen The Smile, en nu zelfs geen Yussef Dayes meer. Ons schema gaat aan het schuiven, wij schuiven gezellig mee. Want the show must go on.

Kijk, we zouden er een kwaad stukje over kunnen schrijven. Misschien hebben we dat ook gedaan, maar weer geschrapt met het idee “laat ook maar”. Eerlijk? “Entertainment” vinden we zelfs best een geinig nummer. En iemand die “alles wat ik weet is” laat rijmen op “hypothetisch” is op zijn minst onbewust grappig. Maar de hele Pommelien Thijs? Neen, nooit begrepen. Of toch niet de heiligverklaring die de jonge ster nu al anderhalf jaar te beurt valt.

Collega’s in het schrijverschap die anders hun hand niet omdraaien voor een vileine sneer, liggen nu met pootjes en buik omhoog. Vijf sterren lijkt een soort minimum te zijn, zo is blijkbaar afgesproken op een vergadering die wij hebben gemist. We worden wel vaker niet gevraagd, dat spreekt, maar op deze waren we graag uitgenodigd geweest. Gewoon: leg het ons uit. Vertel ons waarom deze light versie van Olivia Rodrigo zo belangrijk is, behalve Omdat Ze Héél Erg Populair Is. Is het niet onze taak om net dan de naald in de ballon te steken?

Is het niet onze dirty job om te zeggen dat die nu-metal gitaren doorheen Bart Peeters “Groot zijn in iets kleins” – WAAR DE MAN BIJ STAAT, lach anders in zijn gezicht – te walgelijk voor woorden waren, dat die zogezegd diepzinnige teksten uit brave rijmelarij en tegeltjeswijsheden zijn opgetrokken? En neen, u krijgt van ons geen discussie over waar Pukkelpop voor staat. Pommelien heeft bestaansrecht. Pommelien mocht van ons zelfs op die Main Stage staan. Voor die massa. Maar dan mogen wij ook schrijven dat haar songs van een treurige, generische middelmaat zijn. Twee en een halve ster dus; net in dat midden.

Maar goed, nu we toch een jong publiek naar de wei hebben gelokt, kunnen we ook de gemiddelde leeftijd op het podium laten zakken. Kabin Crew, dus, dat voelt als een uit de hand gelopen schoolreisje. Recht uit de ongezellige voorsteden van het Ierse Cork komt dit ruim tiental kinderen (leeftijden 9 – 16) tonen wat het geleerd heeft in de lokale Kabin Studio; een project waarmee ze hun creativiteit ruimschoots kunnen botvieren.

De accentjes zijn vet Iers, de skills ondanks de piepstemmetjes soms sterk. Een kwartier lang krijgen de jongsten beurtelings hun plekje in het zonlicht – desnoods met een rapnummer over een sombrero – en je kunt niet anders dan op zijn minst lichtjes vertederd zijn. Wanneer de ouderen overnemen, en elk apart een nummer brengen, horen we dat er zeker wat talent te vinden is. Misschien niet in het dansen, wanneer de Destiny’s Childposes van een viertal meisjes nogal knullig overkomen, wel in hun zanglijnen.

Dat alles grotendeels over loeiharde, opzwepende beats gebeurt, zorgt dat het genoeg vooruit gaat om de net iets te lange set te overleven. Dat moet, want aan het einde van die eindeloze kinderparade is er wel “The Spark”, niet onterecht uitgeroepen tot hit van deze zomer. De drum-‘n-bass is nu snoeihard, de boodschap resoluut. “Think you can stop what we do? I doubt it / We got the energy, we’ll tell you all about it / I searched for my spark and I found it”. Dat zal de autoriteiten die het meewerkende Lisdoornvarna Crew, opgetrokken uit kinderen van asielzoekers, geen toestemming gaven om mee te reizen – ze zijn er met een boodschap op het scherm wel bij – leren.

In de Marquee geeft Ramkot al vroeg het goede voorbeeld hoe de Queens te vergeten. Waar de band vooral bekend geworden is met soms wat makke classic rock en powerblues, zeg maar Triggerfinger een versnellinkje hoger, heeft het Gentse drietal zich intussen ontpopt tot een psychedelische stoner-stormram met stevige seventies rock invloeden. De beuk gaat er vanaf het begin volop in met zware drums, spurtende riffs en een gillende Hannes Cuyvers. De bassist-zanger wordt ondersteund door de gitaar van Tim Leyman die moeiteloos virtuoze gitaarsolo’s op de massa loslaat maar  wat moet inboeten aan podiumpresence. Leyman zingt ook, al gaat zijn stem soms wat verloren in de balorige festivalmix.

En de tent? Het is zondagmiddag. De aarzeling overheerst bij de nog slaperig knikkende kopjes in het publiek. Cuyvers vraagt ons bezorgd of we nog niet in slaap gevallen zijn. Zelfs op het podium spotten we naast de effectenpedalen van Leyman een bekertje koffie; het croissantje zal al binnengespeeld zijn. Niet dat het trio tegendraads wil zijn. We krijgen het nieuwe “Claim To Fame”, het heerlijk stilvallende refrein van “Red”, het dansende “One More”, en een uitgesponnen versie van “Am I Alright Now” als afsluiter. Een lekkere set die beter verdiende dan  soundtrack bij de ochtendkoffie.

Op naar de Club dan, die al voor iets meer dan de helft gevuld is voor het Britse Future Utopia. Het trio rond Fraser T. Smith, superproducer van onder andere Adele, James Morrison en Gorillaz, doet ons de benen losschudden met dansbare etnofunk, zeg maar het Britse antwoord op Yin Yin, Tame Impala of Khruangbin. Althans, zo klinkt het toch op de laatste plaat Django’s High. De set wordt dan ook geopend met het eerste nummer daarvan, “Looking For A Way Out”. Lekker swingen op het podium, al geldt dat niet echt voor Smith zelf: de man heeft de podiumpresence van een flikkerende TL-lamp. Begrijpelijk dat hij dus meestal achter de knoppen zit.

Langzaam sluipen de beats steeds meer in de set. Voor een producer die al verschillende wegen heeft bewandeld, is het een koud kunstje om compleet van stijl te wisselen. Nieuwe nummers “Casino” en “Don’t Try This At Home” worden gelost en laten de vertrouwde oriëntaalse vibe voor wat ze is. Ze kiezen voluit voor een funky en commercieel housesfeertje. En horen we aanvankelijk nog wat flarden LCD Soundsystem en Bonobo, dan vragen we ons naar het einde toe, wanneer een cover van de eurodancehit “Better Off Alone” de vloer doet daveren, af of we niet in de Boiler beland zijn. Er is voor de eerste keer vandaag wat gedanst, maar van deze grote naam uit het wereldje hadden we toch op wat meer muzikaal risico gehoopt.

Invallers van het weekend: Ão. Gisteren gebeld, vandaag paraat om een vrijgekomen gat in te vullen. Buiten aan The Backyard raast een storm, merken we in het aanwandelen, binnen bevinden we ons in het oog ervan. Met minimale middelen weten Brenda Corijn en band in The Lift een oase van rust te scheppen. Een mooi kabbelend soundscape als “Avó” bracht de wereld even tot stilstand, het spontane meeklappen in een intro even later blijkt een gewaagde gok van het publiek: als Bert Peyffers de percussie hanteert gebeurt er immers véél,  en dat volg je niet zomaar.

Het maakt niet uit, want ook bij “Techo” of “Meninas” blijf je kijken én luisteren naar die frontvrouw, die ongelofelijk mooie dingen doet met haar stem. Zo mooi dat ze er na “Tea” een eindeloos applaus krijgt dat ze niet snel genoeg weggewuifd krijgt. Niet onnozel doen, voort: naar een bloedmooi “Outra” waarin alle kwaliteiten van Ão nog eens duidelijk zijn: die zang, om te beginnen, maar dus ook die woelige percussie, aangevuld met subtiele, sfeervolle elektronica, en om alles af te maken het knappe snarenspel van Siebe Chau. “More”, titelt het laatste nummer daarna, en dat is precies wat wij van deze band willen.

“haar nieuwe plaat zal Naar de haaien & weer terug heten, en dus staat Merol halverwege de set op het hoofdpodium te dansen met een haaienvin op de rug, laten haar dansers haar even zwemmen in een break.” Als Merol exact dezelfde de show brengt als op Best Kept Secret, dan mogen wij daarover ook hetzelfde schrijven. Neen grapje, maar was er veel nieuws te melden? Neen.

Dat de show een festivalzomer verder nog wat beter gerodeerd is geraakt, dat wel. En dus pakt het geweldig, hoe ze daar in alle stilte op het podium is verschenen, en solo “Hou je bek en bef me” inzet. Waarna we wel degelijk gaan feesten tot de kater onvermijdelijk is. In “Pastel” klinken de beats nog lijzig, “LESGOOOOO” – vijf ‘O’-tjes – heeft meteen dat haaienmomentje, “Chocoladefontein” een onbeschaamd geile choreografie. Want dat doe je als je tweede plaat op uitkomen staat: dansers meebrengen, meer show geven.

Even later staat ze daar alweer alleen, de band discreet achteraan weggestoken, en je voelt hoe het vakantiedubbeltje “Campingdisco” / “Supermarché” wat leegloopt. Het is niet meer dan gemoedelijke discofunk. Wanneer “Vol” daarna begint, hoor je hoe superieur dat is: sterkere melodie, interessantere tekst. Het tekent de tweespalt waar Merol op blijft hangen. Ze heeft wel iets over de mensheid te melden, maar ze gaat zo lekker op onzin. Het is niettemin dat eerste waarin ze uitblinkt. “Pukkelpop, de wereld gaat naar de knoppen”, zegt ze, maar “Het feest is al voorbij” klinkt niettemin als een euforische Eurosonghit, modulatie incluis; “J’aime ondanks alles la vie”. En dat ze “weer eens boos was op mannen”, vooral dan het soort dat één woordje niet kent. “Sorry Lul” is plezante en terechte kwaadheid waar ze als vanzelfsprekend het beukende “Mannen met gevoel” achter aan gooit.

“Dit alles hangt met plakband aan elkaar” zingt ze in “Koude kermis”. Als dat zo is, dan toch met duct tape, want het zit stevig. Je hebt nog altijd het gevoel dat Merol niet vol voor haar beste zelf durft gaan, maar hé, dat deed U2 bij zijn tweede plaat ook nog niet. Denk vooral niet dat u al van haar af bent.

Minder vast in elkaar gezet: de mentale gezondheid van Loverman. Moederziel alleen staat James De Graef op het podium, uitgedost als een gevallen engel en omringd door vleugelpiano, gitaar, trombone, en zowaar het griezeligste hobbelpaard dat wij ooit gezien hebben. En toch zuigt hij ons moeiteloos mee in zijn bochtig universum.

“Tinderly” en “Would” zijn hoogtepunten in de set die zijn talent etaleren: ingehouden spanning, fluisterende bezweringen en uitbarstingen waarin hij kermt als Jim Morrisson, dan weer aan het donderpreken slaat als een Nick Cave uit Aarschot. Na een dik halfuur krijgen we moderne dans uitgevoerd door een dronken harlekijn, een uitgebreide groet naar de familie en een trombonesolo na een publieksstemming. Dan bekent De Graef: ‘Ik had erg weinig tijd om deze set voor te bereiden, dus ik ga proberen met jullie de resterende tijd te vullen.’

En zo geschiedde. Een dik kwartier lang krijgen we “Differences Aside”, mogen we het in een soort geschifte karaokeversie zelf zingen. James beent zich een weg door het publiek, er worden mensen op het podium getrokken en een micro in de handen geduwd, en wanneer een meisje met niet onverdienstelijke stem zelf vraagt of ze een liedje mag zingen, zijn we getuige van een minutenlange jam tussen haar en De Graef. Is deze man knetter? Jazeker. Dat wisten we al van bij Shht en wordt hier vandaag bevestigd. Maar De Graef kan iets en heeft iets. Je moet er wat voor zijn, maar de optredens zijn eigenlijk haast dadaïstisch cabaret van hoog niveau. Een totaalbeleving, hiervoor kom je naar een concert. Anders kan je thuis gewoon de plaat opzetten.

En laat dat laatste nu exact zijn wat Sampa The Great hier vandaag doet. Bij het binnenwandelen in de tent kijken we tot driemaal toe op het programma of we niet per ongeluk verkeerd beland zijn: er staat amper publiek en het podium is leeg. We blijken toch juist te zijn als er plots vier danseressen het op het podium gekronkeld komen en onder de bedwelmende melodieën van “Energy” vrij baan maken voor de Zambiaanse rapper. Klein van gestalte, maar groot van – euh – lawaai.  Ze rapt, ze roept, ze gromt, en ze slingert haar lijf vol beheerst enthousiasme mee in de minutieuze choreografie.

Een dik halfuur staan wij dus wat te gapen naar de weliswaar indrukwekkende dansers, maar muzikaal is dit echt een teleurstelling. De muziek, eerder flarden van songs die in elkaar overvloeien, is on tape, een doodzonde als je weet wat een geweldige performances ze kan geven met die enorme liveband – zie het internet voor beeldmateriaal. Sampa haar verzen komen ook amper uit de verf in deze setting waardoor elke dynamiek ontbreekt. Naar het einde toe krijgen we alsnog volledige versies van “Let Me Be Great” en “Final Form” die de tent doen losbarsten, maar dat maakt de nasmaak van wat het had kunnen zijn des te bitter. Je bent zeker nog welkom, maar please, neem die band mee.

Natuurlijk brullen we in de Marquee vervolgens “Don’t Look Back In Anger” mee terwijl we wachten. En je voelt de anticipatie in de lucht hangen. The Haunted Youth komt hier zo meteen zijn grote homecoming spelen, en dat moét iets bijzonders worden. Na een “Broken” dat spelt “hallo, wij hebben drie jaar lang getourd, kijk eens hoe strak we staan?” roept Joachim Liebens “What the fuck, Pukkelpop!”, en je begrijpt dat. Dit is zijn eerste smaakje van iets wat ‘Sportpaleis-schaal’ heet, en natuurlijk smaakt dat naar meer.

Het is pure hoogmoed dat hij dat openingsnummer opvolgt met een onuitgebracht, instrumentaal nummer. Het punt is: hij raakt er mee weg. “Castlevania” heeft de power van Mogwai, de emotionele lading van alles wat Liebens doet. Nog maar een nieuwe dus? Recente single “Into You” is nu al een hoogtepunt. De epische synth van Hanne Lemmens danst pirouettes tot het van uitputting niet meer weet hoe – maar toch blijft draaien –, de frontman zingt de mooiste woorden die je iemand kunt toefluisteren: “ik ging niet meer verliefd worden, maar….”

“In My Head” is de derde die we nog niet kennen, en het is er eentje waarin Liebens van de titel een oerkreet maakt waar Kurt Cobain hierboven goedkeurend bij knikt. Het klinkt rauw, maar twee nummers verder zie je op zijn arm “Boys Cry Too”, de beoogde titel van een nog te maken tweede album, en het gezicht van een vriendin die zich meer dan een jaar geleden het leven benam. En je snapt het.

Het is aan haar dat de tweede helft van deze set wordt opgedragen. “Deze was voor Fleur”, zegt hij het na “I Feel Like Shit And I Want To Die”, dat vrolijker klinkt dan zijn titel doet vermoeden. En dan moest “Falling Into Pieces” nog komen; een lamentatie in stereofonisch breedbeeld, en alweer volstrekt instrumentaal. ‘I love you please don’t kill yourself’, flikkert het scherm. Na afloop lijkt Liebens iets te willen zeggen, maar hij schudt het hoofd. Een kushandje naar ons volstaat. Halverwege het langgerekte slotnummer “Coming Home” – nergens een juistere titel dan hier – vindt hij zijn spraak terug: ‘jullie waren awesome’. Tuurlijk, maar The Haunted Youth was dat nog meer, en met een “one, two”, jaagt de frontman zijn band een laatste triomfantelijke rondje in. Laat dat Sportpaleis maar komen.

Dansmuziek voor mensen die niet kunnen en willen dansen krijgen we dan weer bij Chalk. Het trio uit Belfast brengt naar eigen zeggen Berghain-postpunk, en wij kunnen het eerlijk gezegd niet beter omschrijven. De sfeer is donker, met blikkerige drums en riffs waarop zanger Ross Cullen – verplicht zonnebrilletje als dat van Fontaines DC’s-zanger Graham Chatten op de neus – zijn steevast ondersteboven gehouden microfoon bezweert met gehijg, gekrijs en geprevel. De combinatie van postpunk en droney house doet ons niet zelden denken aan Nine Inch Nails, al is een vergelijking met het hierna aantredend Fat Dog uiteraard ook niet ver weg.

We krijgen potige versie van het aan Preoccupations denkende “Static”, de fight-or-flight trip van “Asking” en de stamper “Claw”. Hoogtepunten genoeg, maar een Club waarin de middagzon volop naar binnen glijdt is geen aardedonkere zweetkelder als Berghain. En dat voel je. Geef deze mannen een bunker, klein maar afgeladen vol met publiek, en je krijgt een oplawaai die je niet snel zal vergeten. Vandaag moeten we spijtig genoeg besluiten met het adagium ‘wrong time, wrong place’.  

Het is niet altijd even duidelijk waarom er rond bepaalde bands een buzz hangt, ook al is er weinig tot geen muziek van hen beschikbaar. Zo is het ook met dat Fat Dog uit Londen. Toch bleek die flink gehypete live-reputatie genoeg om The Lift vol te krijgen, en de verwachtingen hoog te spannen. Wie net van Electric Callboy afgezakt kwam, kon even denken dat één van die schalkse Duitsers met een hondenmuts het podium besteeg, maar die gedachte vervloog snel toen Johnny “Doghead” Hutch het startschot gaf voor een knalharde kopstoot die een klein uur zou doorgaan.

Naar eigen zeggen is de Fat Dog-sound geïnspireerd op het game Serious Sam, waarin een huurling het opneemt tegen een buitenaardse slechterik die onze planeet wil vernietigen. Geen idee of het waar is, maar we kunnen er ons iets bij voorstellen. De muziek van Fat Dog is allesbehalve subtiel of gelaagd, aan nuance doet men niet. Doorbraaknummer “King Of The Slugs” dendert minutenlang door terwijl punk en dance in een ratatouille met oosterse invloeden gedraaid worden; recht in de sweet spot van het publiek. De sfeer is uitgelaten, en wordt, naarmate het concert vordert steeds uitzinniger. Een cover van Benny Benassi’s “Satisfaction” gaat er al even vlot in, Fat Dog speelt het dan ook alsof het origineel van hen had kunnen zijn.

Fat Dog kwam, zag en overwon, maar de tijd zal moeten uitwijzen of ze van hype tot iets minder tijdelijk kunnen uitgroeien. Dit memorable feestje pakken ze ons echter niet meer af.

Door de vele wissels in de line-up is het wat zoeken wie nu eigenlijk headliner is, maar qua populariteit lijkt Rise Against die titel misschien wel weg te kapen. De Marquee staat afgeladen vol met een legioen hondstrouwe fans dat maar een ding wil: meezingen. Frontman Tim McIlrath had gerust zijn microfoon thuis mogen laten; honderden gebalde vuisten meppen elk woord, elke zin mee. Op zich doet het viertal uit Chicago niets wereldschokkend met hun nummers, maar ze hebben een schare superfans en weten exact wat zij willen: hits, hits, hits.

Die worden dan ook getrouw afgewerkt. Openen gebeurt met “Satellite”, “Under The Name” en “Give It All”, allen strak gebracht dankzij de onwankelbare ritmetandem van drummer Brandon Barnes en bassist Joe Principe. Hier en daar legt Zach Blair er een snijdende gitaarsolo over, het publiek keelt de “yeah”’s en “woohoows” gulzig mee. De allergrootste prijsbeesten zijn voor het einde: “Hero Of War” en uiteraard “Savior” vervolledigen de set die braafjes alle regels volgt van de volksmennerij. Het publiek wordt hier op z’n wenken bediend, maar hoeft dat slecht te zijn? De avond valt en de festivalsfeer zit er al goed in, dan is zo’n makkelijke hap alles wat we nodig hebben. En we hoeven er niet eens een misdadig aantal eetbonnetjes voor neer te tellen.

In exact hetzelfde laatje past het hieropvolgende The Offspring. De heren hebben nog een decennium extra op de teller staan vergeleken met Rise Against, en dat merken we wel meteen: dit viertal is oud geworden. Zanger Dexter Holland ziet eruit als een bankbediende uit de sixties en gitarist Noodles als een versie van zichzelf, klaargemaakt voor mummificatie. En dan die vermaldedijde Main Stage; nergens is de afstand tot het publiek groter alsook de zo opgewekte afstandelijkheid.

Tot daar het geklaag. We hebben ons een uur bovengemiddeld geamuseerd met deze eeuwige tieners, en andersom.  Muzikaal hangt de boel stevig aan mekaar, mogelijk door de injectie jeugdigheid aan de drums met nieuweling Brandon Pertzborn. We krijgen ook opruiende visuals te zien waarin er nostalgisch een loopje wordt genomen met de bekende albumhoezen, videoclips en muzikanten – sommige animaties doen zelfs wat denken aan Gorillaz-tekenaar Jamie Hewlett. En ja, soms zit de zang van Holland zit er wat naast, maar net als bij Rise Against wordt dat zwaar overstemd door het publiek.

We krijgen dan ook een luxeportie meezingers: “Come Out And Play” en “Staring At The Sun” zijn de openingszet. Hierna gaan de heren niet voor het laatst vanavond dollen met elkaar. Tienerlol tussen Dexter en Noodles waarin we stukjes uit “Smoke On The Water”, “Sweet Child ‘o Mine” en zelfs – slik – Edvard Grieg’s “In de hallen van de bergkoning” te horen krijgen. Zeker na die derde hopen we dat het hierbij blijft, en op een aanvaardbare cover van The Ramones’ “Blitzkrieg Bop” na is dat gelukkig ook zo.

Terug over naar hun eigen discografie, waarbij de dertigste verjaardag van succesalbum Smash verder gevierd wordt met “Bad Habit” en “Gotta Get Away”. Ook hun latere succesalbum Americana passeert de revue met “Why Don’t You get A Job”, uiteraard “Pretty Fly (For A White Guy)” en “The Kids Aren’t Allright”. De zon is nu definitief achter de horizon verdwenen en we brullen verder de nacht tegemoet. Een bisrondje met “You’re Gonna Go Far, Kid”, en traditionele afsluiter “Self Esteem” later kunnen we besluiten dat ook The Offspring thuishoort in het rijtje van bands die vandaag zijn publiek geen strobreed in de weg wou leggen. En wij zongen veel, luisterden hierdoor misschien wat te weinig om de foutjes te horen, en zwegen enkel als de heren gespeeld tegen elkaar zaten te lullen tussen de nummers door. Dat was soms irritant lang, maar kijk: als je Amerika uitnodigt, is Amerika wat je krijgt.

Wie daarentegen geen boodschap had aan veel gepraat tussen de nummers door, zat helemaal gebeiteld bij Glass Beams, dat verrassend veel fijnproevers naar de Club wist te lokken. Het trio uit Melbourne cultiveert met graagte de mysterieuze waas die rond hen hangt. Twee van de drie bandleden zijn onbekend, alle drie dragen ze gouden maskers en tijdens optredens houdt men strak vast aan de omertà.

Muzikaal gezien is Glass Beams een broertje van Khruangbin en een aangetrouwde achterneef van Goat. Hun eerste EP Mirage uit 2021 werd dit jaar gevolgd door het fantastische Mahal. Live bleef de sound van hun platen moeiteloos overeind; Bollywoodgrooves, rockriffs en een sporadische “ooh” of “aah” vochten om onze aandacht in parels van nummers als “Mahal” of “Black Sand”. Door het gebrek aan bindteksten of andere intermezzi werd het concert van Glass Beams één lange trip. Het in eerste instantie wat afwachtende publiek ging steeds meer goedkeurend meeknikken en voorzichtig enthousiast heupwiegen om te eindigen met een lang en warm collectief applaus. Mooi dat een minder evidente act op de slotavond van Pukkelpop nog heel wat uitgetelde, brakke festivalgangers kon overtuigen. We wandelden met een gelukzalige glimlach en helemaal zen de tent uit.

Nog even een korte pitstop maken, en dan wandelen we terug naar de Main voor Royal Blood. Ja, we wandelen. En blijven wandelen. Ongezien met wat een gemak je tot haast voor het podium geraakt bij deze afsluiter. De wei is ongeveer halvelings bezaaid met publiek, de rest gaat nog even raven bij Overmono en Marc Rebillet, of springt al in de wagen om de uittocht voor te zijn. Zou dit de eerste keer ooit zijn dat de opener op de Main Stage meer volk trekt dan de afsluiter? We hadden dat kunnen voorspellen, al is het een gevolg van de omstandigheden, en daarover gaan we verder dus niet klagen.

Wat het Britse duo enerzijds wel geschikt maakt als afsluiter op de Main Stage, is hun geluid. Hoe frontman Mike Kerr zijn basgitaar tegelijk kan laten klinken als een bas- dan wel gewone gitaar, het vult de donkere wei helemaal. Ben Thatcher als rotstrakke drummer ernaast maakt het geheel af tot een geluidsbom die je continu bij de les houdt. Zo herken je nummers als opener “Out of The Black”, “Mountains At Midnight” of het als Justice klinkende “Trouble’s Coming” al van bij de eerste noot. “Little Monster”, een andere fan favourite, wordt dan weer uitgesponnen en opgesmukt met een knoert van een drumsolo. En het laatste nummer? Je raadt het nooit: doorbraaksingle “Figure It Out”.

Het duo haalt alles uit de kast om die grote schoenen van Josh Homme – we vermoeden een stevige maat zevenenveertig – te vullen. Maar ze zijn dus maar met twee. Hier en daar krijgen we nog wat synths van Darren James, maar toch: de bezetting is nogal beperkend. En dat is dus de andere zijde van het verhaal. Het publiek verwacht op dit uur een show waarin het wordt meegenomen op honderd trips tegelijk, met toeters en bellen. Kerr, hoe gewiekst zijn gitaargeluid ook is, is natuurlijk verplicht zowel bas als leadgitaar te spelen en heeft stem noch star quality om hiermee te spelen. Een ander gevolg is dat de nummers door de ongevarieerde sound ook snel eenheidsbrei worden. Het ruikt ironisch dat de band zelf een nummer getiteld “One Trick Pony” speelt.

Royal Blood om een wei te mennen en wakker te schudden, vlak voor een avondblok begint? Absoluut. Royal Blood als afsluiter van vier dagen festivallen op wereldniveau? Vul zelf in. We hebben alvast amper last gehad van file op weg naar onze slaapplek. 

Beeld:
Jan Van den Bulck, Glenn Verberck

verwant

Leffingeleuren 2024 :: Een ereburgerschap voor Neil Young

Zoals Oostende voor velen de terminus is van het...

Sam de Nef & Camille Camille + Phosphorescent + Mdou Moctar

26 augustus 2024OLT Rivierenhof, Deurne

Dit najaar viert Toutpartout zijn dertigste verjaardag. In het...

Kae Tempest

Het was zondagavond een slechte dag voor de barbeheerder...

Soulwax

17 augustus 2024Lowlands

The Offspring

18 augustus 2024Pukkelpop, Hasselt

recent

Een verschrikkelijk amorf wezen :: Het beste van de festivalzomer 2024

De wereld zou een betere plek zijn zonder de...

Strange Darling

De onopvallende Amerikaanse horrorfilm Strange Darling is duidelijk opgezet...

Damaged

Terry McDonough is een regisseur wiens hele achtergrond te...

Leffingeleuren 2024 :: Een ereburgerschap voor Neil Young

Zoals Oostende voor velen de terminus is van het...

Amélie Nothomb :: Psychopompos

Met ruim dertig novelles op haar naam, eentje per...

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Schrijf uw reactie
Vul hier uw naam in