De Oostenrijkse schrijver Robert (von) Musil (1880-1942), is vooral bekend om zijn (onvoltooide) meesterwerk Der Mahn Ohne Eigenschaften waarvan het eerste deel in 1930 en het tweede in 1932 verscheen. Na zijn dood zou zijn weduwe in 1943 de weggelaten hoofdstukken uit het tweede deel, alsook een derde deel publiceren. Maar ondanks de lovende kritieken bij het verschijnen ervan, onder meer door Thomas Mann, zou het werk pas in de jaren vijftig dankzij een Engelse vertaling meer aandacht krijgen, al bleef Musils werk ook dan vooral onder literatuurliefhebbers gekend.
Dat het boek, in de Nederlandse vertaling uit 2002, een kloeke 1343 pagina’s telt, is daar ongetwijfeld niet vreemd aan, maar ook het andere werk van Musil lijkt ondanks enkele vertalingen van andere romans en essays uit de late jaren zeventig en vroege jaren tachtig nooit een breder publiek gevonden te hebben. De Nederlandse uitgeverij Koppernik neemt de handschoen opnieuw op met een nieuwe vertaling van Musils debuutroman Die Verwirrungen des Zöglings Torless (1906). Het modernisme dat De man zonder eigenschappen tekent, is hier evenwel nog afwezig en de bildungsroman draagt eerder een expressionistische sfeer mee waarbij zowel de setting als de personages beperkt blijven.
Centraal staat het hoofdfiguur Törless, de enige zoon van een adellijk gezin die op eigen verzoek naar het hoog aangeschreven internaat in W. trekt. De school staat erom bekend dat haar leerlingen na hun afstuderen een carrière uitbouwen bij het leger of de overheid, of naar een toonaangevende universiteit trekken. Aanvankelijk valt het Törless zwaar, al zwijgt hij daarover in alle talen in de talloze brieven die hij zijn ouders stuurt. Gaandeweg vindt hij er echter zijn plek en raakt hij ook bevriend met twee ouderejaars, Beineberg en Reiting. De enige andere personages die een rol van waarde spelen in het verhaal, zijn de prostituee Bozena en medeleerling Basini.
Aanvankelijk lijkt Bozena de spil te worden waarrond alles draait en waar de jonge studenten hun inwijding in het ‘leven’ krijgen maar al snel verlegt de roman de aandacht naar Basini, die, zo wordt de indruk gewekt, uit een minder invloedrijke familie komt dan de anderen (zijn moeder is weduwe). Wanneer Beineberg en Reiting er lucht van krijgen dat Basini een kleine geldsom ontvreemd heeft, besluiten ze hem niet bij de directie aan te geven maar hem zelf enkele lessen te leren. Törless is van dit alles op de hoogte maar lijkt zichzelf er tezelfdertijd buiten te zetten. Wanneer hij een avond met Basini en enkele andere leerlingen alleen in de kostschool is, dwingt hij Basini echter tot een vorm van bekentenis. Hierdoor krijgt hij een beeld van hoe de sadistische spelletjes waaraan zijn beide vrienden Basini onderwerpen een sadomasochistische en seksuele ondertoon hebben.
Hoewel Törless aanvankelijk onbewogen blijft onder het gebeuren, nog versterkt door de vreemde slachtofferrol die Basini hierbij zelf opneemt, kan hij wanneer de wreedheden dreigen uit de hand te lopen, niet langer zijn ogen sluiten. Toch is het niet zozeer vanuit een morele verontwaardiging dat hij interactie onderneemt maar veeleer omdat hij zich niet langer verbonden voelt met zijn oude vrienden en hun gedrag vulgair en oninteressant vindt. Doorheen de hele roman wijdt Musil dan ook verschillende pagina’s aan het interne geestesleven van Törless, zelfs al blijft hij daarbij vaag in zijn beschrijvingen. Wanneer Törless zijn eigen gemoedstoestand aan de directeur en enkele docenten van de school tracht uit te leggen naar aanleiding van de ‘zaak Basini’, weet geen van hen dan ook wat hij concreet zeggen wil. Zelfs Törless voelt dat hij zijn denken niet onder de juiste woorden kan brengen.
Op zich kan dit ook voor de lezer een vermoeiende en teleurstellende leeservaring zijn, maar dat is vooralsnog buiten het talent van Musil gerekend die ieders aandacht erbij weet te houden. De geheime verhouding die tussen de vier leerlingen ontstaat, is intrigerend gebracht en krijgt een extra dimensie door de manier waarop ze alle vier het gebeuren ondergaan en zelfs verantwoorden, inclusief Basini die zich met zijn slachtofferrol lijkt te identificeren. Ze staan in schril contrast tot Bozena, wiens wereldwijsheid al snel boers en oppervlakkig klinkt, en om die reden dan ook al snel uit het verhaal verdwijnt.
Vanuit Musils latere uitspraken tegen totalitarisme en autoritarisme, zijn werken waren in Nazi-Duitsland verboden, is het aanlokkelijk om dit werk in een bepaald licht te lezen. De kostschool en de adolescenten vormen daarbij een voorafschaduwing van zowel het einde van de Oostenrijkse dubbelmonarchie als van de opkomst van Nazi-Duitsland waar de beulen hun werk konden verrichten omdat de maatschappij al dan niet bewust wegkeek. Op een minder metaforisch vlak kan de roman net zo goed gelezen worden als reflectie op de besloten en vaak onderdrukkende sfeer van kostscholen waarbinnen de ontluikende seksualiteit en identiteit van adolescenten een weg moeten zien te vinden.
De interpretaties en mogelijkheden lijken eindeloos te zijn maar blijven op het einde niet meer dan een extra bij wat een indrukwekkende bildungsroman is, die ondanks zijn bijwijlen obscuriteit een plezier om lezen is. De mate waarin Musil hier al dan niet uit eigen ervaring putte, blijft voer voor speculatie maar is eigenlijk ook niet relevant. Het voornaamste van deze vertaling is dat er na decennia niet alleen een nieuwe vertaling van een werk van Musil is maar dat het ook de deur opent voor (nieuwe) vertalingen van wat vooralsnog een bescheiden oeuvre is dat al te vaak wordt overschaduwt door dat ene magistrale boek.